In de loop van de 15e eeuw werden alle veldpoorten aanzienlijk versterkt. Sommige met twee flankeringstorens, andere, met een barbacane of bruggeschans, die voor de Brusselsepoort de vorm kreeg van een imposant verdedigingswerk. De poorten hadden een verdieping van waaruit een valhek, het z.g. orgel, in de doorgang kon worden neergelaten. De torens waren vrijwel allemaal met een spits bedekt. Op de aarden wal, waarvan het schuin oplopend buitentalud de vijand het voordeel van de dode hoek ontnam, verhief zich de muur.
Ook de tweede enceinte droeg aan de stadszijde een weergang. Dit waren pijlers, verbonden door bogen (togen), van waaruit men door schietsleuven in de kantelen, de vijand bestookte. De tweede enceinte begon ten westen van de Helpoort bij "de Toren achter de Faliezusters". Toen deze ca. 1906 werd gerestaureerd en gedeeltelijk herbouwd, kreeg deze toren, de foutieve naam Pater Vincktoren. Deze muur liep langs “de Lange Toren” op de zuidwesthoek en "de Tongersepoort" met een onregelmatige boog naar het meest westelijke punt, "de Brusselse Poort". Van hieruit liep de muur in een min of meer rechte lijn naar het noordoosten.
Een stuk voorbij "de Lindenkruispoort", boog de muur naar het oosten af, om langs "de Hochter- of Boschpoort", via de toren "Achter de Biesen" de Maas te bereiken. Daarna volgde de muur de oever van de rivier, tot aan de "Veerlinxpoort", in de eerste ommuring.
De tweede omwalling in Wyck kreeg ook vorm in hardsteen, maar was zoals eerder vermeld van geringere omvang.